Afvalbenchmark hoger onderwijs

In 2023 deden twaalf hoger onderwijsinstellingen mee aan de eerste afvalbenchmark hoger onderwijs van VANG Buitenshuis. Ze kregen hierdoor de mogelijkheid om hun eigen afvalsituatie te vergelijken met die van andere instellingen. Drie hogescholen en negen universiteiten verzamelden en vergeleken afvalgegevens over 2022. De benchmark werd uitgevoerd door Stichting Stimular. In dit artikel delen we de geanonimiseerde resultaten en bevindingen.

De deelnemende organisaties waren gemotiveerd om inzicht te krijgen in de omvang en samenstelling van hun afval ten opzichte van de anderen en vooral ook hoe je naar de uitkomsten kunt kijken.

In 2024 komt er hoogstwaarschijnlijk een vervolg op deze benchmark waarin we meer op zoek gaan naar verklaringen voor veranderingen in afvalcijfers door de tijd heen. Welk effect heeft bijvoorbeeld een organisatiewijziging naar meer circulair werken op de afvalhoeveelheid en –verdeling?

Scope van de benchmark

De benchmark richtte zich op bedrijfsafval wat vergelijkbaar is met huishoudelijk afval. Gevaarlijk afval viel buiten de scope. Voor de onderlinge vergelijkbaarheid zijn ook de volgende afvalstromen niet meegenomen:

  • Bouw- en sloopafval; omdat dit van jaar tot jaar sterk fluctueert door renovatieprojecten en omdat dit afval ook vaak door aannemers wordt afgevoerd waardoor het dan niet in het overzicht terecht komt.
  • Afval uit groen-onderhoud; omdat dit vaak door een groenbedrijf wordt afgevoerd. Ook wordt het soms op eigen terrein gecomposteerd/vergist.
  • Slib; omdat dit onderdeel is van afvalwaterverwerking, hetgeen meestal buiten het terrein van een instelling gebeurt.
  • ODP (overdatumproducten); omdat deze vrij kwam bij een supermarkt op het terrein die deze afvalstroom via de universiteit laat afvoeren.

Afvalhoeveelheden vergelijken

Om de organisaties te kunnen benchmarken werden drie bedrijfsgegevens verzameld:

  • vloeroppervlak
  • aantal studenten,
  • aantal medewerkers (fte).

De verhouding tussen de m2, fte en studenten verschilt flink tussen de deelnemende instellingen. Technische universiteiten hebben per student ongeveer vier keer zo veel vierkante meters als hogescholen. Dit betekent dat een vergelijking per m2 een ander resultaat oplevert dan een vergelijking per fte of student. De hoeveelheid afval per m2 blijkt het dichtst bij elkaar te liggen.

  • In kg per m2 verschillen hoogste en laagste cijfers een factor 1,7
  • In kg per fte verschillen hoogste en laagste cijfers een factor 2,5
  • In kg per student verschillen hoogste en laagste cijfers een factor 9,3

Op basis van de twaalf deelnemende instellingen produceert het hoger onderwijs aan kg afval per jaar:

  • Gemiddeld 2,0 kg per m2 (range: 1,5 – 2,5 kg/m2)
  • Gemiddeld 132 kg/fte (range: 75 - 186 kg/fte)
  • Gemiddeld 26 kg per student (range: 6 – 56 kg/student)

Dit omvat dus alle afvalstromen behalve groenafval en bouw- en sloopafval, slib en ODP.

Afvalscheiding

Door alle organisaties samen worden 22 verschillende afvalstromen apart ingezameld. Per organisatie gaat het om 7 tot 14 afvalstromen. De meeste organisaties scheiden 10-13 afvalstromen.

Gemiddeld is 60% ongesorteerd bedrijfsafval (oftewel restafval). Als we de 22 afvalstromen groeperen in acht hoofdcategorieën: biogeen, papier & karton, kunststoffen, elektrische apparaten, metalen, hout, glas en restafval dan is de verdeling zoals in onderstaande figuur.

Cirkelgrafiek met de verdeling van het afval bij hoger onderwijsinstellingen naar acht hoofdcategorieën. Restafval 60%, papier en karton 22%, biogeen 5%, kunststof 4%, metaal 3 %, hout 3%, glas 2%, ICT en WEB 1%.
Verdeling van het afval bij hoger onderwijsinstellingen naar acht hoofdcategorieën.

Uit de resultaten blijkt dat papier & karton meer dan de helft is van het gescheiden afval. Biogeen (GFT + swill + koffiedrab + frituurvet) is daarna de zwaarste categorie en kunststof staat op nummer drie. Het volume van de kunststof afvalstromen is wel veel groter dan die van de biogene afvalstromen, dat komt omdat het soortelijk gewicht van kunststof afval veel lager is dan van biogeen afval; het is ‘ lichter’.

De afvalscheiding van de organisaties varieert van 27-56% (op basis van gewicht). Het gemiddelde is 40%. Hierin is groenafval en bouw- en sloopafval niet meegenomen. Grof vuil is meegerekend als een vorm van restafval.

Minder restafval door GFT en plastic scheiden

De twee organisaties die in 2022 meer dan 50% afvalscheiding (op basis van gewicht) realiseerden, onderscheiden zich met name door:

  • meer dan 10% biogeen afval, de andere organisaties zitten daar (ruim) onder.
  • meer dan 10% kunststof apart inzamelen (vier van de twaalf organisaties halen dat)
  • papier & karton is ook belangrijk, maar hier steken ze minder uit boven de overige elf organisaties.

Hoogste scheidingpercentage

De organisatie met het hoogste scheidingspercentage was een hogeschool. Ze gaven als mogelijke verklaring van hun scheidingsscore: veel afvalscheidingsmiddelen en goede afspraken met facilitaire partners over afvalscheiding.

Daarnaast wordt ook het zwerfafval gescheiden ingezameld en tot slot zorgt de begeleiding van Ecosmart ervoor dat fouten die gebruikers maken in de afvalscheiding direct bij de afvalbak worden gecorrigeerd. Hierdoor kan meer afval daadwerkelijk gescheiden afgevoerd worden.

Lager percentage niet per definitie slechter

De organisatie met het laagste scheidingspercentage gaf als mogelijke verklaring voor de score dat ze een composteermachine gebruiken waardoor nauwelijks gft en swill als afvalstroom wordt afgevoerd. Ook verbruiken ze weinig papier en karton per student. Hierdoor belandt dit ook minder in het afval. Dit illustreert dat als preventie de oorzaak is van een laag scheidingspercentage, een lager percentage niet per definitie slechter is.

Verband tussen aantal stromen en scheiding?

We keken of er een verband is tussen een groot aantal afvalstromen en een hoog scheidingspercentage. Dat lijkt in ieder geval niet direct het geval. De organisatie met het grootste aantal afvalstromen (14) staat pas als negende op de ranglijst van afvalscheiding. Het hoogste scheidingspercentage wordt gehaald door een organisatie met 13 afvalstromen en nummer twee heeft 10 stromen.

Tabel met links het aantal afvalstromen en rechts het afvalpercentage. Het scheidingspercentage loopt af van 55,6 naar 27,1%; De kolom met afvalstromen loopt niet gelijk op, die springt heen en weer. In de tekst bij de grafiek worden de uitschieters genoemd.
Relatie tussen gescheiden stromen en afvalscheidingspercentage

Om een hoog afvalscheidingspercentage te halen is het waarschijnlijk belangrijker om specifieke (zware) afvalstromen te scheiden en te zorgen voor goed scheidingsgedrag. De afvalstromen met een laag soortelijk gewicht, zoals piepschuim en kunststof folie, schelen wel veel in het restafvalvolume, maar tikken niet aan in de afvalscheidingspercentage (op basis van gewicht).

Een andere genoemde reden waarom extra afvalstromen soms nauwelijks een hoger scheidingspercentage opleveren is omdat die afvalstroom niet op alle locaties wordt doorgevoerd (bijvoorbeeld swill wel in de keuken, maar niet voor de bezoekers van het restaurant).

En ten derde is er geen garantie dat de afvalstroom goed gescheiden wordt. Sommige afvalstromen (zoals bekertjes) hebben veel last van vervuiling waardoor het gescheiden afval dan toch uiteindelijk als restafval wordt verwerkt.

Variatie binnen de gescheiden afvalstromen

De twee grootste gescheiden afvalclusters zijn: papier & karton en biogeen afval. In de benchmark is daarom wat meer ingezoomd op deze twee.

Papier- & kartonafval

De hoeveelheid papier- & kartonafval in de benchmark kwam uit op 2-14 kg per student (per jaar). De hogescholen zaten hierbij aan de lage kant van het spectrum, de technische universiteiten aan de hoge kant. De technische universiteiten hebben het gevoel dat hun uitkomst vooral wordt bepaald door de verpakkingen van het laboratoriummateriaal. Per medewerker was de range in het papier- & kartonafval veel kleiner: 22-35 kg/fte.

Biogeen afval

De hoeveelheid biogeen afval loopt veel verder uit elkaar dan die van papier & karton: van 50 tot 3300 gram/student (per jaar). De belangrijkste verklaring is dat papier- en kartonafval standaard ‘overal’ in de organisatie wordt gescheiden terwijl er veel meer variatie is in de schaal waarop biogeen afval gescheiden wordt ingezameld. Soms wordt alleen in de kantinekeukens swill ingezameld en belandt alle overige GFT en koffiedrab in het restafval. Andere organisaties benutten veel meer mogelijkheden om biogeen afval te scheiden. Uit sorteerproeven van een organisatie bleek dan ook dat er bijna 50% biogeen afval in hun restafval zat.

Op deze afvalcategorie valt waarschijnlijk veel winst te behalen door meer en betere scheiding. Tegelijk raken biogene afvalstromen in de praktijk regelmatig vervuild met niet-biogeen afval waardoor ze alsnog als restafval behandeld moeten worden.

Vervolg in 2024

De uitkomsten van deze benchmark zijn gepresenteerd en besproken met de deelnemende organisaties. Een paar factoren voor ‘beste scores’ zijn daarbij al benoemd. Maar we concluderen dat de organisaties de volgende keer graag meer horen over hoe anderen hogere scheidingspercentages realiseren en/of minder afval produceren. Ook is iedereen benieuwd welk effect ‘maatregelen’ zoals wijzigingen in inkoopbeleid, inzamelmiddelen, gedragscampagnes etc. hebben.

Het programma VANG Buitenshuis, dat in opdracht van het ministerie van IenW wordt uitgevoerd, is van plan ook in 2024 een afvalbenchmark voor het hoger onderwijs te faciliteren. Daarin zullen de vragen naar aanleiding van de eerste benchmark meer aandacht krijgen.


Aansluiten?

Voor 2024 hebben zich al twaalf hogescholen en universiteiten aangemeld om (weer) mee te doen. Je kunt je nog steeds aansluiten.

Heb je interesse?

Stuur dan een bericht via ons contactformulier.